Hannah Arendt (1906–1975) is een belangrijke denker voor iedereen die zich bezighoudt met professioneel handelen. In haar werk maakt zij een onderscheid tussen arbeiden, werken en handelen als drie vormen van menselijk actief zijn. Waar arbeiden draait om overleven en werken om het maken van dingen, gaat handelen over het samenleven met anderen in de publieke ruimte. Handelen is voor Arendt altijd relationeel: het is spreken en handelen in aanwezigheid van anderen, en zo jezelf zichtbaar maken als uniek mens.
Voor professionals in zorg, sociaal werk en onderwijs is dit een vruchtbaar denkkader. Hun werk is vaak niet te reduceren tot productie of procedure — het is relationeel, onvoorspelbaar en gebeurt altijd tussen mensen. Juist in die tussenruimte krijgt handelen betekenis.
Arendt verbindt het handelen bovendien met nadenkendheid (of ‘thinking’ in haar Engelse werk). Na de Tweede Wereldoorlog stelde ze de pijnlijke vraag hoe het kwaad zo bureaucratisch en gedachteloos kon plaatsvinden. In haar boek over Eichmann introduceert ze het idee van “de banaliteit van het kwaad”: het kwaad als gevolg van gedachteloosheid, van het niet stellen van morele vragen. Ze pleit voor een vorm van nadenkendheid die niet instrumenteel of berekenend is, maar existentieel: het vermogen stil te staan bij wat we doen, en of we ermee kunnen leven.
Voor professionals betekent dat: handelen vraagt niet alleen om regels of kennis, maar ook om moreel en politiek bewustzijn. Om het vermogen om te denken — niet in de zin van sneller of slimmer, maar in de zin van dieper: kan ik leven met de keuzes die ik maak in mijn werk?
Arendt helpt ons herinneren dat professioneel handelen altijd meer is dan een taak: het is deelname aan de wereld.
“Niemand heeft het recht te gehoorzamen.”
– Hannah Arendt, uit een lezing in 1964
Leestip: Aan het werk met Hannah Arendt (Joop Berding, 2018)
Reflectie: Wanneer voelde jij in je werk dat ‘gewoon doen wat moet’ niet genoeg was? Wat maakte dat je toch zelf moest oordelen?
